Verschillen en overeenkomsten tussen participatie en social design

Door Jaap Warmenhoven
Een transitie naar gasvrij waarin mensen centraal staan. Dat is de queeste die wij met elkaar zijn aangegaan vanaf augustus 2018. Je kunt op verschillende manieren werken aan betrokkenheid van bewoners bij grote maatschappelijke veranderingen zoals de energietransitie, en de transitie naar gasvrij wonen die daar onderdeel van is. Allerlei vormen van participatie zijn daarbij mogelijk. Soms zijn bewoners zelf initiatiefnemers, en richten ze coöperaties op. Soms organiseert de lokale overheid bijeenkomsten waar bewoners kunnen meedenken, meeweten, meedoen of zelfs meebeslissen over verschillende aspecten van de transitie. Mij wordt wel eens gevraagd hoe onze manier van werken – die we social design noemen – zich verhoudt tot de verschillende vormen van participatie. In dit artikel deel ik mijn kijk hierop.
Als we spreken over participatie is er kennelijk iets gaande waaraan mensen die niet noodzakelijkerwijs onderdeel zijn van dat proces, toch op de een of andere manier meedoen. Als beleidsmakers spreken over participatie benoemen ze een activiteit van mensen die geen inherent onderdeel van het beleidsproces zijn. We zijn ons er tegenwoordig van bewust dat veel maatschappelijke problemen worden opgelost in domeinen die niet of niet met name beleidsmatig zijn. Als het zwaartepunt van die processen bij bewoners en private partijen ligt kun je misschien beter spreken van overheidsparticipatie: beleidsmakers participeren in maatschappelijke processen om maatschappelijke meerwaarde te creëren. Bestuurskundigen Van Buuren en Edelenbos betogen in dit essay dat juist bij de transitie naar gasvrij sprake is van een mengvorm van deze twee soorten participatie.
Social Design: met ontwerpers en kunstenaars werken aan complexe maatschappelijke vragen
Social design is een vakgebied dat volop in ontwikkeling is. Wij baseren onze werkwijze onder andere op de methode die door de Nederlandse Professor Kees Dorst beschreven is in het boek Frame Innovation (2015). Social design ontwikkelt zich vanuit zowel de wereld van design (naast Kees Dorst zijn ook de Delftse Professoren Nynke Tromp en Paul Hekkert hierbij nauw betrokken), kunst (frequent samenwerkingspartner Tabo Goudswaard is bijvoorbeeld opgeleid aan de Rietveld Academie en No Academy) en consultancy (André Schaminée en ik begonnen zo’n tien jaar geleden social design projecten te doen vanuit adviesbureau Twynstra Gudde). Wat social design precies is, is nog onderwerp van debat tussen verschillende denkers en doeners, zoals bijvoorbeeld tijdens de eerste Social Design Summit in december 2019. Het betekent in elk geval dat gebruik wordt gemaakt van ontwerpmethodieken – op andere plekken op deze site hierover meer – om verder te komen met een complex vraagstuk.
Voorbij draagvlakdenken
Net als veel beleidsmakers zijn social designers zich er van bewust dat problemen van en tussen mensen niet zijn op te lossen zonder die mensen te betrekken. Als je social design toepast betekent dit dat bestaande denkkaders en probleemdefinities mogelijk zullen worden losgelaten voor iets beters. Dat is een verschil met de meeste vormen van participatie. Wat beter is, daarover wordt in mijn ervaring door ontwerpers vaak vrij praktisch gedacht. Verschillende denkers en beoefenaars spreken over een ‘positief sociaal doel’, ‘the common good’ of ‘verbetering van de samenleving’ (Tromp & Hekkert 2019, p.18) Met social designers spreek ik graag over het streven van social designers om iedereen die onderdeel is van het probleem, onderdeel te maken van de oplossing. Het doel van participatie wordt door beleidsmakers – zeker niet alle – nog steeds wel eens smal gedacht: draagvlak – zoals vanaf de eerste inspraaktrajecten in de tweede helft van de twintigste eeuw. Dat mensen het eens zijn en/of meedoen aan beleid. Participatie is dan te zien als een voortzetting van de politiek, maar dan met andere middelen. Als je echter het idee toelaat dat beleid en en de manier waarop we werken beter kan worden door de participatie van mensen van buiten het beleidsproces, ontstaat ruimte om probleemoplossing te gaan zien als een gezamenlijk maak- of ontwerpproces.
Ontwerpprocessen waarin wordt gemorreld aan de bestaande manier van kijken, denken en doen
Social designers geven eigen antwoorden op de vraag “hoe” die grotere kwaliteit bereikt kan worden. Voor social design is het nodig dat bestaand perspectief op het probleem dat speelt losgelaten kan worden, zodat ruimte gemaakt kan worden voor nieuw perspectief. Tien jaar geleden begon ik – opgeleid als politicoloog en op dat moment ervaren als begeleider van participatieprocessen – samen te werken met kunstenaars en ontwerpers. Ik deed dat omdat ik steeds minder geloofde in participatie als draagvlakcreatie, en op zoek was naar manieren om met verschillende maatschappelijke partners samen te maken en samen te werken aan vraagstukken. Ik begon me af te vragen wie bepaalt wat de relevante context is in een participatief beleidstraject. Wie bepaalt de framing van een vraagstuk, wie bepaalt wat er toe doet? Ik werk mee aan de ontwikkeling van social design als vakgebied, omdat ik kansen zie om zowel het democratisch gehalte als de kwaliteit van probleemoplossing in het publieke domein te versterken. Hier zit een interessant spanningsveld. Het ontwerpproces heeft ruimte nodig. En dus wordt er gemorreld aan bestaande manieren van kijken, denken en doen. In mijn ervaring zijn ontwerpers niet altijd uitgerust om zich te begeven in politieke en beleidsmatige processen. Dit is nu snel aan het veranderen. Het boek Designing With and Within Public Organizations van (Schaminée, 2018) is een eerste verkenning van het spanningsveld tussen de werelden van ontwerp en die van bestuur en beleid. Er is een casus uit mijn praktijk in opgenomen, over het betrekken van netwerken van bewoners en professionals bij veranderingen in de WMO zorg.
Het leren kennen van mensen
Voor een social designer is het oplossen van problemen een makend proces, waarbij onderzoek, creëren, uitproberen en leren een fundamentele rol spelen. Niet alle social designers of denkers over social design vinden dat goed social design ook altijd participatief design is. Je doet niet in elke fase alles samen met eindgebruikers, bewoners of andere partners. Wat de meeste social designers gemeen hebben is de belangrijke rol die wordt toegedicht aan empathisch onderzoek. In de praktijk betekent dat bijvoorbeeld: je leeft je in in bewoners en andere betrokkenen als je gaat werken aan de transitie naar gasvrij, een verandering die deze mensen raakt. Wij hebben de afgelopen maanden tientallen mensen thuis bezocht en op straat aangesproken. We waren benieuwd naar de beleving en drijfveren van mensen, bewoners, straks de ‘eindgebruikers’ van de nieuwe gasvrije huizen en wijken. Bij veel vormen van participatie speelt het leren kennen en begrijpen van bewoners ook een rol. In mijn ervaring staat het dan meestal wel minder centraal en gebeurt het met minder inleving in de belevingswereld van mensen. Bij de klassieke vorm van participatie worden bewoners uitgenodigd om zich te begeven in een beleidscontext, in een zaaltje, zoals zo mooi wordt vastgelegd door fotograaf (des vaderlands) Jan Dirk van der Burg. Daar kunnen ze vaak vooral reageren op plannen, binnen een vooraf bepaalde context.
De introductie van een nieuwe kijk
In latere fasen van een social design traject doen ontwerpers een voorstel om met een nieuwe blik naar een vraagstuk te gaan kijken. Het idee hierachter is dat een nieuwe kijk ook nieuwe oplossingsmogelijkheden biedt. Soms wordt daarbij de oorspronkelijke probleemdefinitie helemaal vervangen of op de achtergrond geplaatst. De Nederlandse professor Kees Dorst en zijn team van onderzoekers en ontwerpers stelde bijvoorbeeld voor om uitgaansproblematiek in Sydney te lijf te gaan door naar de wijk te kijken als een festival (Dorst 2015: p.32). De wijk (Kings Cross) is geen festivalterrein, maar door de wijk wel zo te beschouwen ontstonden allerlei praktische ideeën over hoe de wijk veiliger en prettiger gemaakt kon worden voor bewoners en jongeren. In Rotterdam onderzoeken we op dit moment in hoeverre de behoefte aan bewoners van de wijk Reyeroord om te blijven wonen waar ze wonen, centraal kan komen te staan in hoe de gemeente samen met partners en bewoners werkt aan de transitie naar gasvrij en andere ontwikkelingen in de wijk. Dat onderzoek doen we in de vorm van een televisieprogramma “Ik Blijf!”. Dit laatste voorbeeld laat zien dat social design qua werkvormen vrijer en rijker is dan de meeste vormen van participatie. Ik denk dat dit komt omdat bedenkers en begeleiders van participatieprocessen vaak meer bezig zijn met het bewaken van representativiteit. Ontwerpers gaan sneller op zoek naar de vorm die het inhoudelijke vraagstuk verder helpt.
Variatie en vermenging
In haar gespreks- en werkvormen kunnen participatieprocessen tegenwoordig ook juist lijken op social design. Bij dat ‘lijken op’ denk ik aan de foto’s die ik online voorbij zie komen van groepen mensen voor een grote muur met geeltjes. Is het participatie, co-creatie, social design? Alledrie misschien? De Nederlandse participatiepraktijk is steeds in ontwikkeling. In de jaren ’70 en ’80 betekende participatie meestal ‘inspraak’. Maar sindsdien is ze geëvolueerd, wat ook te zien is aan de woorden die we gebruiken als we over participatie spreken. ‘Interactief beleid’ werd toen ik vijftien jaar geleden afstudeerde als politicoloog nog veel gebruikt (zie bijvoorbeeld Edelenbos & Monnikhof, 2001) maar je hoort het tegenwoordig weinig meer. Omgevingsmanagement is in Nederland, zeker bij ruimtelijke trajecten, alomtegenwoordig. Het onderliggende principe van onderzoek naar en openheid over belangen is gebaseerd op de Mutual Gains Approach to Negotiation (Zoals o.a. beschreven in Fisher & Ury, 2010). Ook is geleerd van Amerikaanse participatieve verandermethodieken – ik ben niet de enige die elementen uit de Future Search methode van Marvin Weisbord toepast (Zoals beschreven in Weisbord & Janoff, 1995). Tot slot leert de participatieve praktijk ook van verschillende ontwerpmethodieken, waardoor er veel hybride vormen bestaan en niet altijd meer duidelijk is waar nu sprake is van participatie, waar van co-creatie en waar van social design. Al was het alleen maar omdat de termen niet uitsluitend zijn gedefinieerd. Ik vind de vermenging van ontwerp methodieken en de praktijk van participatief beleid interessant, omdat ik denk dat het een natuurlijk proces is: de Nederlandse participatiepraktijk kan leren van het inlevingsvermogen en verschillende methodieken van (social) design. Een risico is dat we social design gaan zien als vooral een middel om participatie te organiseren aan de randen van een complex vraagstuk, waar mensen zich roeren en beleidsmakers zich zorgen maken over draagvlak. Terwijl social design juist kansen biedt om in het hart van vraagstukken nieuw denken te creëren.
Ook al voeren verschillen tussen participatie en social design misschien de boventoon in dit artikel, het is geenszins mijn behoefte me af te zetten tegen de rijke traditie van participatie en participatief beleid in Nederland. In en tussen beide praktijken werken vele professionals met een gedeeld doel: te zorgen dat we beleid en veranderprocessen in de samenleving zo vorm geven dat mensen en de wereld er beter van worden. Dit verhaal is niet af. Ik nodig denkers en doeners uit zowel de wereld van social design als participatie van harte uit om te reageren!
Ik citeer uit en verwijs naar de volgende literatuur:
Dorst, K. (2015) “Frame Innovation. Create New Thinking By Design”
Fisher, R. & Ury, W. (2010) “Excellent Onderhandelen”
Schaminée, A. (2019). “Designing With-in Public Organisations. Building Bridges Between Public Sector Innovators and Designers”
Tromp, N. & Hekkert, P. (2019). “Designing for Society. Products and Services for a Better World”
Weisbord, M. & Janoff, S. (1995). “Future Search. Getting the Whole System in the Room for Vision, Commitment, and Action”